zaterdag 1 september 2018

Voor Gods aangezicht

Toen mijn ouders in 1966 besloten om naar Zeeland te verhuizen, lieten zij hun familie en de plaatsen achter waar zij waren opgegroeid. Het dialect wat zij spraken verraadde gelijk dat ze uit Groningen vandaan kwamen. De keus tussen Rotterdam en Vlissingen was snel gemaakt, omdat mijn vader gelijk kon gaan werken aan een scheepswerf in Vlissingen Oost.

Voor mij was de verandering niet zo groot als 3,5 jaar oude peuter. Mijn wereld bestond uit thuis, balkon en gaan naar opa en oma. De rest weet ik niet meer. Ook in Vlissingen hadden wij een balkon, speelde ik in de speeltuin achter ons huis en bezochten we de opa's en oma's in Veendam zeer regelmatig. Al was dat toen 6 á 7 uur reizen om er te komen met de auto of trein en bus.

Als enig kind groeide ik op en maakte kennis met de wereld om mij heen en de NH kerk, die mijn ouders vanaf 1967 bezochten. Hierdoor ontstonden contacten en zeker ook in de buurt, op het werk, in de kerk en bij school werden deze uitgebreid voor mijn ouders. Hun dialect en woordkeus werd Nederlandser naar mensen om hen heen, collega's en kennissen. Zo waren ze niet meer alleen de Groningers met hun rare accent, maar ook mens onder de mensen, die veel gemeen hadden met de activiteiten en levens over en weer. 



Deut. 26:5 - "Dan moet u voor het aangezicht van de HEERE, uw God, betuigen en zeggen: Mijn vader was een verloren Syriër. Hij trok naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling met weinig mensen, maar hij werd daar tot een groot, machtig en talrijk volk." Waarom moesten zij dit voor het aangezicht van de Heer belijden : Jacob en zijn familie waren de dood nabij door de hongersnood in het land. God redde hen door middel van zijn zoon. En omdat hij en zijn familie oorspronkelijk uit Haran kwam, is de moderne benaming, dat hij een Syriër was. Er zit kracht in het getuigen van Gods werk in ons leven. Belijden dat God de God is van onze familie, kerk, plaats en land. We belijden een aantal zaken hiermee.

De Israëlieten vertelden elkaar over Gods handelen door Jacob en zijn Jozef. Hoe God door een ander volk heen Zijn plan met hen door bleef uitvoeren. De obstakels van hongersnood, onderdrukking hebben God niet tegen gehouden. Maar in Zijn wijsheid heeft hij maatregelen genomen om te zorgen dat in de tijd van de hongersnood een heel land in beweging kwam op het woord wat God door Jozef heen sprak. Zij deden wat in Jesaja 61:5 en 6 staat: “Vreemden zullen klaarstaan en uw kudden weiden, vreemdelingen zullen uw akkerbouwers en uw wijnbouwers zijn. 6 Ú echter zult genoemd worden: priesters van de HEERE, men zal u noemen: dienaren van onze God. U zult het vermogen van heidenvolken eten, u zult u beroemen in hun luister.

En niet alleen de Egyptenaren kwamen in beweging, maar Jacob en zijn volk kwamen in beweging om van de plaats, waar honger was te gaan, naar de plaats waar zijn zoon leefde. Met alles wat zij hadden, gingen ze op weg naar een betere toekomst. Zoon en broer/zwager/oom was onderkoning van een land en had de gunst van de koning om zijn volk onder te brengen en een gewest van het land, Gosen, toe te bedelen. Zo hebben wij dankzij de Here Jezus Christus deel gekregen aan de belofte die Hij deed aan Abraham, dat in hem alle volkeren gezegend zouden worden.

Wij zijn niet in plaats van, maar ingeënt om het levensstroom van God in ons te ontvangen als een fontein opspringt en niet meer stopt. Johannes 7:38-39 - "Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. 39 En dit zei Hij over de Geest, Die zij die in Hem geloven, ontvangen zouden" En hoe kunnen wij dat krijgen? Dat zegt Jezus in Johannes 4:14 – “maar wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven, zal in eeuwigheid geen dorst meer krijgen. Maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een bron worden van water dat opwelt tot in het eeuwige leven.

Zowel voor het volk in Egypte als in ons leven is God de bron. Een bron, die niet teleurstelt, maar juist boven onze verwachting een stroom van Gods zegen in ons leven brengt. Dat zien we in de beschrijving die Deut. 26:5 geeft- “Mijn vader was een verloren Syriër. Hij trok naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling met weinig mensen, maar hij werd daar tot een groot, machtig en talrijk volk.” Abraham kwam ook met een paar mensen naar het land dat God hem wijzen zou en gaf hem de belofte om een groot volk te worden, als het zand aan de oever van de zee. Ontelbaar. In Christus zien we als we het boek Openbaringen lezen: “Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle naties, stammen, volken en talen…..” – Openbaring 7:9

Jacob kwam met weinig mensen en werd een groot volk. Dat ging bij hun gastland wringen en werden zij een bedreiging, waardoor we de geschiedenis van de slavernij leren kennen onder regering, die niet meer bekend waren met het verhaal van Jozef en toen gemaakte afspraken. Zij werden hard onderdrukt en leefden als 2e rangs burgers, alhoewel iedereen na Jozef en zijn broers daar geboren waren. Toch bleven zij de vreemdelingen onder een volk waar ze de taal van spraken.

En wat was daarop het antwoord van de Israëlieten? Deut. 26:7 en 8 – “Toen riepen wij tot de HEERE, de God van onze vaderen; en de HEERE verhoorde onze stem en Hij zag onze ellende, onze moeite en onze onderdrukking. 8 En de HEERE leidde ons uit Egypte, met een sterke hand, met een uitgestrekte arm, met grote ontzagwekkende daden, met tekenen en met wonderen. 9 En Hij bracht ons naar deze plaats en gaf ons dit land, een land dat overvloeit van melk en honing.

Waar spraken deze mensen als ze deze dingen gingen noemen? Voor het aangezicht van de Heer. Ze brachten in herinnering de daden, die God Zelf had gedaan met Zijn volk. Had God nodig dat ze Hem daaraan herinnerden? Absoluut niet. Het praten, vragen en omgaan met God is een kwestie van relatie. God had ervoor gekozen om steeds weer tegen Zijn volk te zeggen: "Ik ben de Here Uw God." Daarmee verbond Hij Zichzelf als de Eeuwige met de mens, die voorbestemd is door Hem om eeuwig met Hem door te brengen.

Zij gaven gehoor aan de oproep om te blijven spreken over de grote daden van God, maar het was de God van hun vaderen. Hiermee gaven zij hun verbondenheid met hun aartsvaders. Als deze met God wandelden, dan wij ook. Wat hen werd geleerd van kind af aan, werd eigen gemaakt in hun hele geloofswandel. Het verhaal leefde niet vanbuiten, maar leefde ook in hen. Wat in onze tijd net zo'n harde noodzaak is.

Niet alleen de verhalen en onderwijs, maar ook levende voorbeelden, waar ze zich naar kunnen richten. Daardoor had de nieuwe generatie in Israël ook deel gekregen aan de beloften en Gods handelen als deel van Gods volk. De beloften zijn ook voor nu en mag de volgende generatie ook ontvangen in hun leven. Niet alleen van horen zeggen, maar door levende voorbeelden, die ze graag navolgen. Kleine kinderen spelen graag volwassenen na.

Jonge mensen kijken om zich heen om te oriënteren hoe hun levenspad moet gaan lopen. Zij willen niet alleen kiezen uit loyaliteit en volgens gewoonte, maar ook met hun hart. Daarom dat Jezus en Paulus erop wijst dat we moeten leren om geloof eigen te maken, door er in te wandelen en leven. Geloof komt door het horen. (Rom. 10) Wat horen de (jonge) mensen om ons heen van ons?

In de omstandigheden van de onderdrukte Israëlieten riepen zij het uit tot God en verwachtten daadwerkelijk antwoord van Hem. In Jeremia 33:3 spreekt God tot Zijn volk in een hele andere omstandigheid, waarin zij net als in Egypte omgeven waren door een ander volk, waar zij onderworpen aan waren. – “Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden, Ik zal u grote en onbegrijpelijke dingen bekendmaken, die u niet weet.” Daarmee zet de Heer de toon en lijn naar Zijn volk.

God overziet alles en weet alles. Zijn volk en daarmee ook wij kunnen vaak niet verder kijken dan het hier en nu. Vaak kijken we terug in onze achteruitkijk-spiegel van het verleden. De ervaringen en herinneringen zijn dan bepalend hoe wij de omstandigheden, mensen en onszelf zien. Het gevaar is dat we blijven zitten en niet in actie komen, omdat dit schuld en schaamte met zich mee kan brengen, wat veel mensen lam legt. Er is een andere weg door Christus.

We zien dat God het grotere plaatje laat zien over een grotere periode van tijd en daardoor heen hoe Hij met Zijn volk heeft gehandeld. Wat God deed konden ze elkaar en kunnen wij elkaar vertellen, maar wat Hij gaat doen en spreken is een open vraag. Toch geeft God dit als basis om op Hem te vertrouwen. En zegt tegen de mensen. Kijk hoe ik met jullie ben omgegaan en naar jullie roepen heb geluisterd. Het had effect op Mij, waardoor jullie nu de vrijheid en zegen gaan ontvangen. Hij heeft het goede met hen en ons voor. Dat is het stukje wat wij van Hem mogen en kunnen vertrouwen.

Daar haakt Jezus ook op aan als Hij spreekt over het vragen aan God in Jezus Naam. God als de Vader is meer dan onze aardse vaders te vertrouwen. Wij mogen weten dat Hij goed is. Bidt om de Geest, dan krijgen we niet de slang uit het hof van Eden. (Matt.6, Gen.3 en Num21:9) Of de slang / tegenstander van God, die ons wil bijten. Naar onze natuurlijke omstandigheden kunnen wij vanuit onze ervaring, teleurstelling, boosheid er wel vertekend ook naar God kijken. Wat mij is overkomen, kan zo maar weer gebeuren. En wie weet of God er een bedoeling mee heeft?

De slang kwam in de hof van Eden en het was de keus van de mens om in te gaan op zijn arglistige woorden. De poort van de ziel, waar onze ogen mee zijn verbonden, werden geopend bij Adam en Eva. Hierdoor werd hun hart verleid en wordt ons hart vaak ook verzocht. God gaf in de woestijn de slang op de staak en het kruis als evenbeeld daarvan om het volk te redden. Hij wil niet dat we zonder Hem blijven doorgaan en er verwijdering komt van Wie God is en de beloften die Hij heeft gegeven. Hij verlangt ernaar in Christus dat wij daar deel aan hebben.

Deut. 26: 10-11 - "En nu, zie, ik heb de eerstelingen van de vruchten van het land dat U, HEERE, mij gegeven hebt, gebracht. Dan moet u ze neerzetten voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en u neerbuigen voor het aangezicht van de HEERE, uw God, 11 en u verblijden over al het goede dat de HEERE, uw God, aan u en uw gezin gegeven heeft; u, de Leviet, en de vreemdeling die in uw midden is." Het gedeelte is duidelijk. De zegen van de opbrengst wordt de eerste opbrengst als aan God gegeven. Ook van wat we ontvangen in ons leven, mogen we teruggeven aan God uit dankbaarheid en om Hem te eren. Dat kan een deel van onze tijd, bezittingen, geld en talenten zijn, die we inzetten voor de zaak van het Evangelie.

De Israëlieten onderhielden hiermee de priesters en vreemdelingen in hun midden. Wij geven voor het werk van de kerk, diaconie, zendingswerk en de hulp aan mensen, die door omstandigheden huis, bezit en familie zijn kwijt geraakt. Daarbij denken we aan de vluchtelingen, maar ook mensen die in de schulden zitten, door een scheiding of een ziekte heen gaan. Daarbij kunnen we zelf concreet betrokken zijn om van mens tot mens iets voor anderen te betekenen.

Toch begint alles door zelf voor het aangezicht van God te leven, Hem te kennen in alle beslissingen en acties, zoals Spreuken 3 over spreekt. Niet om alleen maar dingen te doen, die ons een goed gevoel geven, maar in de eerste plaats omdat wij de Liefde van God beantwoorden en Hem daarin in onze gebeden, spreken en doen betrekken. Vanuit Hem naar de ander en de wereld kijken. Dat begint thuis.

Hoe ben ik thuis en hoe kennen de mensen van mijn gezin, familie, dorp, werk en kerk mij? Zien ze een 2 deling, waarbij we anders doen dan we met onze mond belijden. Daarom dat David in Psalm 86:11 bidt dat God zijn hart 1 maakt. Een mens uit één stuk. Geen verdeeld hart, waardoor we op 2 gedachten blijven hinken, maar dienen in alles maar 1 God.

En dat zal gezien en gehoord worden. En vrucht dragen in ons leven. Het verspreid Gods licht in levens van mensen om ons heen. Zij merken dit op en worden daardoor tot jaloersheid gewekt en gaan op zoek naar de bron waaruit wij leven: Christus. Daardoor geven wij door wat God in ons leven heeft gegeven.

Geen opmerkingen: